Burgermeester Joop Verzele gaat er prat op dat Kruishoutem een voorspoedige gemeente is, waar het goed is om te wonen. Dat klopt uiteraard. Maar, is dat wel altijd zo geweest ?  Een vluchtige doorname van oude kranten liet ons in elk geval verwezen achter.

Hongerdood

Halverwege de negentiende eeuw was Vlaanderen een achtergesteld gebied: werkloosheid, honger, drankzucht, ongeletterdheid, marginaliteit, hoge mortaliteitscijfers: het was het lot van het merendeel van de bevolking.  Kruishoutem was geen uitzondering: “Deezer dagen kwam men den eerw. Heer pastor van Cruyshautem verwittigen dat eenen armen uytgehongerden man op het punt was van te bezwyken. Den agtbaeren geestelyken snelt naer den zielbraekenden, en heeft nauwelyks den  tyd om hem het H. Olyssel toe te dienen. Onmiddellyk na dit H. sakrament der stervende te hebben ontvangen, is den ellendigen aen de gevolgen van den honger omgekomen. Van daer moest den pastor zich by eenen anderen uytgehongerden begeeven, om hem ook den laetsten troost van den godsdienst toe te dienen; maer, vooraleer den geestelyken aen de hut van de ongelukkigen was, ontving hy reeds de tyding dat nog een slagtoffer van den aengroeyenden voorspoed van Belgiën, het getal der uytgehongerde was gaen vermeerderen. Terzelvder tyd bragt men het berigt aen dat eenen derden uytgehongerden kwam te bezwyken. Dergelyke hertscheurende tooneelen ontvangt men dagelyks uyt verscheyde streeken onzer Vlaenderen.” (Den denderbode, 23.05.1847).

kinderen aan het eten

Cholera

Gebrek aan hygiëne. Gebrek aan medische zorg. Epidemieën konden niet uitblijven: “Ter gemeente Nokere heerscht heden den typhus in den hoogsten graed, en maekt er vele slachtoffers.” (Den denderbode, 23.12.1866). Wellicht betrof het geen tyfus, maar cholera. Dat jaar werden er te Gent 5.500 gevallen vastgesteld; 2.769 overleefden het niet. Magere Hein haalde verwoestend uit: 43.400 doden in België. Het inwonersaantal te Nokere liep van 1.437 in 1860 terug naar 1.337 in 1866.

Diefstal

Als men geen geld heeft, haalt men het waar (men denkt dat) het zit. En dan spaart men geen heilige huisjes: “In den nacht van zondag op maandag zijn heiligschendende dieven in de kerk van Nokeren gebroken. De offerblokken, die ledig waren, hebben zij met geweld afgerukt; onbeduidend is de som, die zij uit den armendisch  en uit de opbrengst der kerkschaal hebben gehaald. Het schijnt dat zij met hunnen buit niet tevreden waren. In dezelfden nacht zijn zij in de kerk van Wannegem gedrongen, waar zij maar eene geringe som hebben kunnen rooven.” (De Werkman, 28.03.1873). Diefstal was een plaag. Zelfs burgemeester Van der Donckt en gemeentesecretaris Barbiaux kregen in hun tuin ongewenst bezoek. Opvallend trouwens hoe de redacteur van het katholieke Kruishoutemse weekblad ‘De Veldbloem’ zich uitsloofde om beide notabelen met ‘den heer’ aan te duiden, terwijl andere slachtoffers het zonder dit predicaat moesten stellen: “Deze week hebben de dieven hier hunne ronde gedaan. In den nacht tusschen woensdag en donderdag zijn de schelmen langs eene ruit in het huis gebroken van Napoleon De Waele en hebben aldaar bedlakens, hemdens en gordijnen gestolen; denzelvden nacht zijn ze in den hof gedrongen van den heer Emiel Barbiaux en hebben het linnen dat aldaar te bleeken lag, mede genomen. Donderdag nacht hebben de booswichten in de Brugstraat eene ruit uitgebroken bij August Lion, en hebben uit zijnen winkel voor ongeveer 40 franken saaiette en andere waren geroofd. Bij August Cnudde, in de Hoogstraat, heeft men denzelven nacht insgelijks eene ruit verbrijzeld en langs daar een glas met muntbollen en ander suikergoed uit den winkel genomen; de flesch heeft men echter des morgens, met bloed bevlekt, gevonden in den hof van den heer burgemeester Van der Donckt. Onze politie doet neerstige opzoekingen om de kwaaddoeners te vinden. Het schijnt dat in deze omstreken een hoop booswichten van gevaarlijke soort verkeert, die alle dagen hun bedrijf op de eene of andere plaats weten uit te oefenen; maar het is te hopen en dat zij welhaast in de handen van het gerecht zullen vallen.” (De Veldbloem, 14 april 1878).

Op vlucht voor de sterke arm der wet moest de buit soms noodgedwongen achtergelaten worden: “De verledene week is alhier, achter het schoolhof, op een stuk land in ’t struikgewas, een zonderlinge vondst gedaan door twee schoolknapen. De policie werd er van verwittigd, en heeft aldaar de volgende voorwerpen ontdekt en in beslag genomen: een jachtgeweer (Le Facheux) tweeloop calibre 16 geïncruseerd zijn in koper: 2 jachthonden en eenen hert.” (De Veldbloem, 24 mei 1879).  Bij het jachtgeweer werden twee pakken aangetroffen, met daarin voedselwaren, kledij en huisraad allerhande, waaronder: “een potje met boter, een potje met confituur, eene fles Chartreuse, 3 alreede gebrande bougiën, een tourne-à-vis, een paar mansbottinnen, een parapluie, en last but not least “eene zijden klak met nieuwe marbelen“.De ijverige Kruishoutemse onderzoeksjournalist besloot: “Men verliest zich in gissingen, hoe dezelve ter plaatse zijn gekomen en men denkt dat ze van diefstal voortkomstig zijn”. 

Kindermoord

Ongewenste zwangerschappen waren schering en inslag. Elke geboorte was een mondje meer te voeden.  Radeloze jonge moeders - vaak zelf nog kinderen - zetten een dreumes op de wereld met even weinig toekomst als zijzelf, of ondernamen pogingen tot vruchtafdrijving, of … : “Eene schrikkelijke misdaad heeft de rustige gemeente Cruyshautem in opschudding gebracht.  Het meisje G… opende verledene week een herbergske nabij de kerk. Ten gevolge van geheimzinnige geruchten oordeelde de policie het noodig het parket te verwittigen en eene huiszoeking werd bevolen. Op eene plaats in de schouw vond men een onthoofd kinderlijkje. Het meisje G… werd onmiddellijk aangehouden. Zij bekende hare misdaad zonder eenig teeken van spijt.” (Den denderbode, 04.12.1887).  

Uitweg uit het tranendal

Het besef rijpte dat het zo niet verder kon. Arbeiders en loonwerkers verenigden zich in bonden en coöperatieven, kwamen op voor hun rechten. Een educatief bewustwordingsproces rolde zich uit en drong door tot op het platteland: “Zondag 15 november heeft er te Nokere (…) eene schoone feest plaats gehad. Een luisterlijk en allezins welgelukt Concert werd er in de Katholieke  school gegeven door den Katholieken Werkmanskring van Audenaarde. Een uitgelezen publiek van Audenaarde, Deinze, Kruishoutem  en Waeregem was er benevens talrijke Nokeraren ondanks het slechte weder toegestroomd, zoodat de ruime schoolzaal propvol volk was. Het tooneelstuk ‘8 uren werken, 8 uren rust, 8 uren verzet’ is er buitengewoon toegejuicht. “ (De Werkman, 27.11.1891). Een betere toekomst lag in het verschiet.