heksenverbranding

Zaterdag 15 oktober om 10.00 u. stelt Marc de Bel in de bibliotheek zijn nieuwste pennenvrucht 'Nelle, de heks van Cruysem' voor. Na 'De schat van Kruisem' dook hij opnieuw in de geschiedenis van onze gemeente. Net zoals zovelen kende Marc immers vaagweg het verhaal van een zekere Nelle, een heks die na duivelse praktijken aan den Nellekenskeer te Nokere tegen de grens met Waregem op de brandstapel zou zijn geëindigd. Deze volkslegende had door de eeuwen heen onze heks een verkeerde naam toebedeeld, maar berust wel degelijk op een grond van waarheid.

Op vrijdag 1 december 1634 werd te Nokere inderdaad ene Claere de Vos, waarschijnlijk woonachtig in een kleine hoeve in de buurt van het kasteel, verbrand. Door haar familieleden was ze ervan beschuldigd dat ze met de duivel "vleesschelicke conversaetie" had gehad, waarbij ze"sijne schaemele partije" had "ghekuyst". Bovendien had ze aan een driejarig kind een appel gegeven waarna het was gestorven. Ook in het overlijden van haar broer Joos zou ze een handje hebben gehad. En dat was niet alles; ze had een koe betoverd met een zwart poeder waarna het arme beest de geest had gegeven. Terstond gaf het Nokerse vee geen melk meer. De 58-jarige Claere werd met de vinger gewezen, gaf waarschijnlijk na foltering toe en onderging gelaten haar proces. Dit duurde een kleine twee maanden en eindigde met het allerstrengste verdict, de doodstraf. Het is Hultheim's eindredacteur Lieven Kinds die in 1996 op de zolder van het Kasteel van baron Casier de originele processtukken terug vond en als eerste analyseerde na transcriptie door zijn vader Armand.

Maar wat weinigen weten, is dat Claere niet de enige heks is die onze voorvaderen naar de brandstapel hebben gejaagd. Vijfendertig jaar vóór Claere mocht de Kruishoutemse Arnoldine Van Rechem het al aan de heren rechters komen uitleggen. Ze werd van toverij beschuldigd; het proces duurde van 4 tot 13 december 1599. In tegenstelling tot Claere kwam Arnoldine ervan af met een flink pak rammel en een verbanning van 50 jaar.

Essentieel in de dubieuze heksenrechtspraak van toen was de bekentenis van de beschuldigde. Indien deze ondanks hevige foltering bleef ontkennen, moesten de rechters zich 'tevreden' stellen met een lijfstraf en verbanning. Toegeven dat men zich had bezondigd aan duivelse tooverye betekende echter zonder meer de vuurdood: "omme ghexecuteert te worden metten viere" lezen we in het vonnis van Claere de Vos. Indien de beschuldigde daarbij berouw toonde, werd hem of haar de gunst verleend eerst te worden gewurgd zodat verbranding bij volle bewustzijn werd vermeden ... De bron van deze waanzinnige rechtspraak was de Malleus Maleficarum of Heksenhamer van de dominicanen Heinrich Kramer en Jacob Sprenger, uitgebracht in 1487. Het boek, dat door de opkomende drukkunst rap een ruime verspreiding over Europa kende, was de juridische handleiding bij het voeren van heksenprocessen.

Zeventien jaar na Claere kwam in Kruishoutem weer een vrouw in opspraak; in de herfst van 1651 werd Aryne van den Steene op last van het leenhof van de baronie Ayshove tot twee keer toe vreselijk gefolterd. Maar liefst vijf Kruishoutemnaren waren ziek geworden nadat ze van haar een appel, een wafel of melk hadden gekregen. Twee medeparochianen zou ze de dood hebben ingedreven. Desondanks hield het oude besje de lippen stijf op elkaar. Bij gebrek aan bekentenis ontsnapte ze waarschijnlijk aan de doodstraf.

In 1660 kregen de heren van het Ayshoofse leenhof een ander slachtoffer in het vizier, de 70- jarige Gillis Ogiers. De beschikkingen van het ontwerpvonnis bevestigen haast het clichébeeld van de op een bezemsteel door het zwerk zwevende heks; Gillis had zich"ten diverssche stonden laten transporteren duer de lucht by den duuvel in menichvuldighe vergaederinghen van tooveraers en de toveressen". Hij had bovendien meerdere Kruishoutemnaren ziek gemaakt door ze een peer, een pruim, een appel of een stuk peperkoek te eten te geven. Vijf ervan overleefden het niet. En nadat hij het zoontje van Daniel de Kuekelaere over het aangezicht had gestreken, verloor dit "eene van syne hooghen die uytgheswoeren (was) en de eenighen tydt ghehangen heeft op syn caeke", waarna het in helse pijnen overleed. Gillis ontsnapte uiteraard niet aan de doodstraf. We citeren uit het ontwerpvonnis: "... om aldaer verworcht te woorden an eene staecke tot dat ter de dood naer volcht, en de aldaer u doode lichaem an den selve staecke verbrant te woorden en de het selve verbrant lichaem daernaer gheleyt op een rat om aldaer te blyven."

Wurging, verbranding en publieke tentoonstelling van het lijk op een rad ... het Kruishoutemse wrede gerecht hield er 350 jaar geleden meer rigide principes op na dan het huidige vredige vredegerecht aan 't Nieuw Plein. De Kruishoutemse vierschaar was met de veroordeling van Gillis Ogiers trouwens niet aan haar proefstuk toe; hetzelfde ontwerpvonnis vermeldt dat ze net voordien al een andere mannelijke heks naar het hiernamaals hadden gezonden.

Men zou haast denken dat Kruishoutem een cas spécial was, een unieke verschroeiende broeihaard van duivels, heksen, tovenaars ... en vooral van nogal wat al te bijgelovige plattelandslieden. Niets is minder waar; niet enkel onze gemeente had last van duuvelitis; zowat gans Europa ging in de zestiende en eerste helft van de zeventiende eeuw gebukt onder een vlaag van collectieve zinsverbijstering, gevoed door een alom woedende heksenwaan. Deze beneveling der geesten was een late uitloper van de Middeleeuwen, toen in het religieus en maatschappelijk leven maar één vijand was: Satan. De angst voor duivelse toverij beklemde alle lagen van de bevolking, die in onzekere tijden leefde, geteisterd door honger, epidemieën en oorlogen. In elke misoogst, natuurramp, ziekte of overlijden van mens of dier zag men de Kwade Hand. Toen ze op 28 juni 1577 een haas op de kerkmuur te Kruishoutem zagen, waarna een hels onweer losbarstte, meenden onze vroede voorvaderen dat dit het werk van de duivel was (zie Kruishoutemse Kroniek juni 2009).

Zondebokken waren snel gevonden; ieder die in het oog liep en/of aan de rand van de dorpsmaatschappij leefde - dikwijls een vrouw - liep het risico te worden aangeklaagd. Roddelpraatjes, vage geruchten en straffe verhalen waren voldoende om zware verdenkingen te doen ontstaan. Maar familievetes (zoals wellicht bij Claere de Vos), burenruzies of eigendomskwesties waren vaak de echte reden om een rivaal voor het tribunaal te laten brengen en te liquideren.

377 jaar na haar verbranding komt Claere de Vos weer naar onze gemeente; ter gelegenheid van de presentatie van het boek van Marc de Bel wordt op 15 oktober een standbeeld van de Nokerse heks onthuld. Maar daarover leest u meer op een andere plaats in dit Eierdopje.