Je zal maar geboren worden tijdens het 'Ancien Régime' (1500-1800)! De kans dat je de leeftijd van één jaar niet haalde, was één op drie. De kans dat je vóór je tiende stierf, was één op twee. Magere Hein grijnsde naar onze voorouders van bij hun geboorte; 60 % was trouwens vóór zijn 25ste levensjaar al weer van de aardbol verdwenen. De gemiddelde kinderleeftijd bij het overlijden van de ouders was veertien jaar en huwelijken duurden slechts een twintigtal jaren. De dood stond m.a.w. in het centrum van het leven, zoals het kerkhof in het midden van Kruishoutem dorp. 'De goede oude tijd'' plaatste een baby inderdaad vóór nogal wat obstakels op zijn levensweg: de dood van de moeder bij de geboorte, een gebrek aan fundamentele hygiëne en medische bijstand, onhandigheid van de vroedvrouw, overplaatsing van de zuigeling bij de voedster, ontbinding van het huwelijk door overlijden van vader of moeder, het uitbreken van de pest, de pokkenplaag en tot halfweg de 17de eeuw de gevaarlijke wolven.

vroedvrouw

In de Middeleeuwen werd een vrouw in barensnood gewoonlijk bijgestaan door een buurvrouw, die geen andere scholing had dan de eigen ervaring en wat ze van oudere dorpsbesjes had opgestoken. Vanaf de zestiende eeuw werd in Oudenaarde de 'vroedevrouwe' door de stad betaald. Op het platteland was dit een kwestie van vraag en aanbod; alleen de moeders die van de armendis leefden, kregen gratis bijstand. Hier was het de Kerk die toezag op de verloskundigen. Hoe ze hun werk uitvoerden, interesseerde de pastoor evenwel geen snars. Als ze maar een onberispelijke en christelijke levenswandel erop nahielden en in geval van nood het doopsel konden toedienen. Bisschop Antonius Triest schrijft in zijn visitatieverslag van 11 juni 1625: "Er zijn (in Kruishoutem) vijf vroedvrouwen, waarvan één beëdigd is, maar alle anderen hebben een goede naam en ze mogen allen dopen".

De kwaliteit van de dienstverlening van vroedvrouwen en chirurgijns was evenwel bedroevend. De geneeskunde stond in de 17de en de 18de eeuw nergens; 8 à 10 % van alle vrouwen overleefden het kraambed niet. Pas omstreeks 1780 werd een eerste aanzet gegeven om de massale moeder- en kindersterfte te verhelpen. De Gentse Meester Chirurgijn Jan Bernard Jacobs organiseerde op verzoek van Karel van Lorreinen, landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden, vanaf 1779 te Gent cursussen in de verloskunde. De kosten van deze opleidingen waren te laste van de kasselrijbesturen. In 1783 kreeg de kasselrij Oudenaarde haar eerste lichting afgestudeerde vroedvrouwen. Ze werden in de dorpen geïnstalleerd voorzien van een 'clisterie' of 'lavementspype'. Eerst moesten ze in handen van de baljuw de eed afleggen om veertien dagen nadien door de pastoor 'gheexamineert te worden in het spirituele'. Iedere geboorte moest binnen de drie dagen aan de dorpsherder worden gemeld. Hun jaarloon was ten laste van het dorp.

Bij die eerste lichting waren twee vrouwen uit Wannegem; de ongehuwde Marie Joseph Nugent en de met Pieter Tjoen getrouwde Marie Johanna Delmulle. Tjoen was een vooraanstaand lid van de dorpsgemeenschap, door de heer van Wannegem aangesteld als grafmaker en bedienaar bij de kerkelijke erediensten. Zijn echtgenote had naam en faam verworven door een sterk staaltje koelbloedigheid; in 1781 was in de parochie een vrouw in haar achtste maand zwangerschap gestorven aan een vreselijke ziekte. Omdat er geen enkele chirurgijn in de buurt was, had Marie Johanna onmiddellijk na haar overlijden het bekken geopend, het levend kind eruit gehaald en gedoopt 'met ene wonderbare cloekmoedigheid, spoedigheid en voorsigtigheid''. Met dit bravourestukje had ze zich in de gunst gewerkt van pastoor de Looze. Een jaar later was ze voor hem dan ook de uitgesproken favoriete om in Wannegem als bezoldigde vroedvrouw aan de slag te kunnen blijven. Probleem was evenwel dat de baljuw het had voor de andere kandidate. De twee kemphanen stonden lijnrecht tegenover elkaar en speelden het spel scherp op de snee, eeuwen vóór Don Camillo en burgemeester Peppone. Pastoor de Looze besloot griffier Raepsaet van de Oudenaardse kasselrij te benaderen. In een brief van 18 februari 1782 verdedigde hij de kandidatuur van vrouwe Delmulle. Ze was tenslotte reeds actief als vroedvrouw en - volgens de pastoor- in heel Wannegem geliefd en zelfs gewaardeerd door een licentiaat in de medicijnen, de enige medische practicus met een universitaire scholing in die tijd. Pastoor de Looze moet een serieus boontje hebben gehad voor Marie Johanna. Hij getroostte zich inderdaad nogal wat moeite voor haar; zijn brief bevatte zelfs een attest van de dokter in kwestie.

Wat de pastoor niet wist, was dat de kasselrij van Oudenaarde op de resultaten van de examinandi bij Meester Chirurgijn Jacobs te Gent wachtte om diens advies vervolgens zonder meer te volgen. Anders gezegd, de Wannegemse zielenherder wendde zich eigenlijk tot het verkeerde adres. Twee maanden later had hij van griffier Raepsaet nog geen antwoord gekregen. Hij begon zich toch wat zorgen te maken, temeer daar in het dorp intussen geruchten circuleerden dat de beide kandidates bijkomende proeven zouden moeten afleggen voor de hoochpointers van de kasselrij. Op 23 april 1782- deze maand 230 jaar geleden - kroop de pastoor van Wannegem weer in de pen (of moeten we zeggen: de ganzenveer?); als het niet lukte met het beklemtonen van de kwaliteiten van zijn kandidate, dan moest het maar met een lastercampagne tegen de concurrente. De Looze stelde in zijn tweede brief dat het voor Marie Joseph Nugent eigenlijk om het even was waar ze als vroedvrouw aan de slag ging, want ze was toch maar een landloopster van 'vagebunden aerd''. Ze kon trouwens verdacht goed overweg met dreupels jenever - tot in het buitensporige toe, aldus de pastoor - en dat kon toch niet voor een vroedvrouw die in nuchterheid van geest moest handelen. Volgens de op dreef zijnde geestelijke zouden de kasselrij overheden die juffrouw Nugent beter 's ontbieden; dan zouden ze haar 'geslepen operateurstonge', waarmee ze iedereen om de tuin leidde, beter leren kennen! Hij had bovendien vernomen dat ze onder het officieel tarief zou gaan werken, een toch wel extreme vorm van stielbederf!

De inspanningen van de Looze waren vruchteloos; de kasselrij hield alleen rekening met de adviezen van chirurgijn Jacobs uit Gent. En die had in een brief net een week voordien (op 15 april 1782) Marie Joseph Nugent een cum laude gegeven! Ze was bij de primussen van de klas! In de rand had hij vermeld dat ze 'om veele goede hoedanicheden bizonder (werd) aenbevolen''. De baljuw was de pastoor te slim af geweest; hij had de Gentse geneesheer rechtstreeks aangeschreven ...

Info voor deze kroniek werd gehaald bij Rik CASTELAIN, Kinderen en hun opvoeding in de kasselrij Oudenaarde tijdens het Ancien Regime (1500-1800), 1979.