“Ik werd geboren den 15de September 1837, te Wannegem-Lede, één burgemeester, twee pastoors. Mijn vader, kleermaker te Lede (zoowat 25 minuten van Huysse, het geboortedorp van Gevaert), wou van mij ook een kleermaker maken, en toen dit niet ging, kocht hij mij een klein klavier-orgeltje en eene kleine piano-methode, en dit zijn mijne eerste en eenige meesters geweest. Van de 6 of 7 lessen van den koster Christiaens van Huysse, die mij eenige slechte Fransche deuntjes leerde, dezelfde wellicht die hij 10 jaar vroeger aan Gevaert had geleerd, telden weinig of niets … Sedert jaren speelde ik ’s Zondags te Wannegem het orgel en werd hier bestuurder eener kleine koormaatschappij”. Zo vangt in 1913 - enkele maanden vóór zijn dood - Leo Van Gheluwe zijn mémoires aan.
Geboren in een huisje in de schaduw van de Sint-Dionysiuskerk van Lede, verkiest Leo van kindsbeen af muziekpartituren boven snit en naad. Zijn eerste lessen krijgt hij van buurmeisje Rose, dochter van ‘Peetsje Kosters’ - de Leedse onderwijzer-koster Pieter Lamiroy (1779-1851) - op diens harmonium, “een zeer klein orgelken, één register en vier octaaven”. Veel steun van vader krijgt hij niet: “Mijn vader was kleermaker en leerde mij van het later brood van zijnen stiel. Ik deed, uit genegenschap voor hem mijn best daartoe, en na, ik weet niet hoeveel tijd, vroeg ik hem een gesnedene broek, trok ermede naar den zolder, waar niemand mij raad kon geven, en kwam eindelijk met broek, genaaid, zegepralend terug. Eilaas ! Zoo het de bevoegden het noemen: de billen “aaneengenaaid”, dat is de voorste billen samen, de achterste ook.”. Pa Van Gheluwe ziet het hopeloze van het geval in en zwicht; hij koopt zoonlief een klavierorgeltje. Koster Christiaens van Huise geeft hem enkele pianolessen, maar voor de rest is Leo een pure autodidact. Op 13-jarige leeftijd slaat de Leedse wonderboy reeds aan het componeren.
Zes jaar later acht neef François-Auguste Gevaert (1828-1908) uit Huise - in die dagen zelf al een bekend componist - hem rijp genoeg voor het Gentse Conservatorium. De plattelandsknul ruilt in 1856 zijn geboortedorp voor de stad, waar hij terecht komt bij de lokale jeune fine fleur van intelligentsia en kunstenaars, overwegend Vlaamsgezind, liberaal en antiklerikaal. Het beïnvloedt Leo voor de rest van zijn leven. Zijn motto wordt: muziek, Vlaanderen en vrijdenken. Hij studeert er o.a. bij Karel Miry (1823-1889) en kaapt verschillende eerste prijzen weg. Voor de kost gaat hij aan de slag als repetitor notenleer (1857) en piano (1859) en als stemmer voor de pianowinkel van François Gevaert.
In 1863 behaalt Van Gheluwe met zijn cantate ‘Paul et Virginie’ een eervolle vermelding in de befaamde Prix de Rome. Twee jaar later schrijft hij zich opnieuw in met het zangstuk ‘De wind’, maar hij moet verstek geven door een tyfusaanval. In 1867 waagt hij voor de derde keer zijn kans. Met ‘Het Woud’ wordt hij tweede na Hendrik Walput. De muziekcriticus François-Joseph Fétis hierover: "Wetenschappelijk en onder het oogpunt van smaak en kunstuitdrukking, overtreft de cantate des heeren Waelput al wat men sedert de instelling dezes prijskamps leverde; het is een krachtig en prachtig gewrocht. Doch, om diep gevoel en reine dichterlijkheid af te luisteren, om harmonij tusschen de toestanden, door den toondichter wedergegeven, te smaken, om Vlaamsche gemoedelijkheid, gepaard met aanminnigen ernst te vinden, om tot in de ziele geroerd, om op eene edele wijze tot in het hart getroffen te worden, moet men van Gheluwe's cantate hooren, waarvan het slotkoor: ‘Het woud is het toonbeeld van 't menschelijk lot’ eene der schoonste hymnen is, in België geschreven."
Ondanks zijn tweede plaats krijgt Leo een studiebeurs om Duitsland en Italië te bezoeken. In München ontmoet hij de beroemde dirigent Hans von Bülow (1830-1894) die hem tijdens de repetities van ‘Die Meistersinger’aan Richard Wagner (1813-1883) voorstelt. Vanuit Italië stuurt Leo opgemerkte rapporten over het muziekonderwijs naar het thuisfront. Dit maakt indruk; bij zijn terugkeer wordt hij in 1870 door de regering belast met het toezicht over de Belgische muziekscholen en aangesteld als leraar notenleer aan het Gentse Conservatorium.
Op 26 oktober 1871 benoemt het liberale Brugse stadsbestuur Van Gheluwe tot directeur van de muziekschool, een betrekking die hij 29 jaar zal waarnemen met blijvende aandacht voor kwaliteitsverbetering en volksverheffing. Op zijn aandringen wordt de muziekschool vanaf 1874 een Conservatorium. In 1876 krijgt Brugge een katholiek schepencollege, maar ook hiermee zal Leo goede relaties onderhouden. Dit belet hem evenwel niet om zijn liberale overtuiging uit te dragen. In 1872 is hij net op tijd in Brugge aangekomen om medestichter en bestuurslid te worden van het plaatselijke Willemsfonds. In 1878 ontstaat hieruit een ziekenfonds en een meer volkse vereniging met toegankelijker activiteiten. De initiatiefnemers geven er de naam 'Van Gheluwes' Genootschap' aan als eerbetuiging aan Leo, die intussen een stedelijke personaliteit is geworden. De vereniging zal decennialang actief zijn, ook nadat hij Brugge heeft verlaten.
Leo lust wel een groen blaadje. Op 3 april 1878 huwt hij de 18-jarige, adellijke Maria Simonis de Berlare (1860-1903). Voordien zijn leerlinge te Gent, is ze hem naar Brugge gevolgd, waar ze in 1874 een eerste prijs voor piano behaalt. In 1895 viert Leozijn 25-jarig jubileum als directeur van het Brugse Conservatorium, maar daarna begint het tij te keren; in september 1900 moet hij eervol ontslag nemen wegens toenemende hardhorigheid. Hij verhuist met Maria naar Oudenaarde. Na haar overlijden drie jaar later leidt hij te Gent een teruggetrokken leven en wordt langzamerhand doof en blind. Hij sterft luttele weken vóór het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog - op 14 Juli 1914 - volgende maand honderd jaar geleden. Leo Van Gheluwe laat een aanzienlijk, maar intussen totaal vergeten oeuvre na, met o.a. meerdere cantates, een opera, drie missen, een requiem en een Te Deum.
Op zondag 14 september 2014 gaat Open Monumentendag door in de Sint-Dionysiuskerk te Lede, waar Leo zijn eerste lessen kreeg op het harmonium van ‘Peetje Kosters’. Een tentoonstelling over de kerkschatten, het gerestaureerde orgel en over deze vergeten componist wordt die dag vervolledigd met een mini-concert op basis van zijn werken. Info volgt in ’t Eierdopje en op www.hultheim.be. Organisatie: Hultheim, kerkraad en parochie Sint-Dionysius, Feestcomités Wannegem en Lede, Sint-Machutuskoor Wannegem-Lede.