Kruishoutem haalde zijn gemeentenaam uit zijn devoot verleden. Sinds eeuwen wordt hier Christus aan het Kruis aanbeden.
Na de tweede Kruistocht (1147-1150) verwierf de Sint-Eligiuskerk een relikwie uit Palestina. Dit religieus curiosum bestond uit twee splintertjes hout, elk kleiner dan een tandenstoker, afkomstig van het kruis waaraan Jezus Christus was gestorven. Een eeuw later, in 1251 werd in de kerk een zijaltaar gewijd aan het Heilige Kruis. Vermoed wordt dat dit wel ‘s de start kan zijn geweest van de volksdevotie, van de kruisommegang, misschien ook wel van de oprichting van de ‘Confrerie van het Heilig Kruis’. Een confrerie of kerkbroederschap is een door de Katholieke Kerk erkende vereniging van gelovigen die zich toelegt op de bevordering van de erediensten, de beoefening van één of andere devotie en op de organisatie van processies. De Kruishoutemse Confrerie van het Heilig Kruis - die nu nog bestaat en daarmee de oudste vereniging van onze gemeente is - werd/wordt gevormd door vooraanstaande gelovigen, die zich wijd(d)en aan goede werken en aan de verering van het H. Kruis. Hun naam toen en nu: de Kruisheren.
Tijdens de Beeldenstorm (vanaf 1566) beefde het katholieke geloof op zijn grondvesten. Omstreeks 1570 werd de Sint-Eligiuskerk in brand gestoken en stortte gedeeltelijk in. Onze voorouders bleven echter niet bij de pakken zitten; een kleine kwarteeuw later was de kerk opnieuw uit haar as herrezen. De Confrerie zelf had trouwens ook gezonde ambities. In 1628 besloot ze tot de oprichting van een rederijkerskamer, ‘De Mastbloem’. Niet ongewoon voor die tijd; religieus geïnspireerde toneelstukken waren naast eucharistievieringen het middel bij uitstek om tegen de wassende stroom van ketterij in te roeien en het ware Roomse geloof tot het volk te brengen. Toen merkte de Confrerie evenwel dat haar geloofsbrieven tijdens de Beeldenstorm verloren waren gegaan. Eerst moesten ze die opnieuw in orde krijgen, vooraleer hun Rederijkerskamer door de plaatselijke burgerlijke overheid kon worden erkend. Vanzelfsprekend was dit niet; het was alle hens aan dek om te Rome opnieuw een erkenning als kerkbroederschap te krijgen. Op 19 december 1629 schreef pastoor Algidius Cnockaert de Gentse bisschop Antonius Triest (1577-1657) aan, waarop deze contact opnam met de Romeinse Curie.
De toenmalige paus was de Italiaan Maffeo Barberini (1568-1644), alias Urbanus VIII, afgestudeerd in de rechtsgeleerdheid, vermaard literatuurkenner en kunstenliefhebber. Ondanks zijn extreme rijkdom leidde hij een vrij eenvoudig leven. Het voordragen van zijn verzen onder begeleiding van luit en harp gold als zijn grootste uitspatting. Tezelfdertijd was hij echter ook een breedsprakerige en kolerieke ijdeltuit. Zijn allergrootste zwakheid was zijn nepotisme; waar hij kon, verleende hij lucratieve gunsten en verdeelde hij hoge postjes onder zijn familieleden.
>Het 21-jarige pontificaat van Urbanus VIII viel samen met de Dertigjarige Oorlog tussen de katholieke en gereformeerde staten. Het pauselijk politiek >beleid was gericht op het nastreven van een machtsevenwicht tussen de beide blokken. Daarin faalde hij jammerlijk. Ofschoon Maffeo doorging voor mensenkenner en bekwaam diplomaat, was hij immers geen partij voor de Franse eerste minister Richelieu in diens hetze tegen het H.Roomse Rijk. En in plaats van de Duitse keizer financieel te steunen bij diens pogingen om verloren gebieden te recupereren, liet hij de daartoe bestemde fondsen verdwijnen in de zakken van zijn familie. Ook tijdens het proces Galilei maakte hij geen goeie beurt. Galileo Galilei (1564-1642) verkondigde dat de aarde rond de zon draaide. Voor ons nu een evidentie, voor de Katholieke Kerk toen een ketterij. Voor haar was de aarde het centrum van het universum. Urbanus VIII - voordien nog studiegenoot van Galilei - >stond niet onwelwillend tegenover diens theorie, maar liet hem toch als een baksteen vallen in de hoop zich aldus te kunnen profileren als de ultieme ketterbestrijder. De bejaarde Galilei zwoer noodgedwongen zijn leer af en werd in 1633 tot levenslang huisarrest veroordeeld.
Was Maffeo Barberini in ethisch opzicht dus zeker geen onbesproken blad, in Kruishoutem kon hij de zon - ongeacht of die nu al dan niet rond de aarde draaide - toch laten schijnen. Op 15 maart 1630 - deze maand 385 jaar geleden - ondertekende hij in de Santa Maria Maggiore kerk te Rome een Pauselijke Bul (latijn: ‘bulla’ = het loden zegel aan een oorkonde). Daarin gaf hij zijn Zegen over de hernieuwde Kruishoutemse Confrerie. Het manuscript berust momenteel in het Rijksarchief te Gent.
In de Bul staat te lezen dat het broederschap was ingesteld “voor alle geloovighe soo mans als vrouwen onder den naem van het H. Cruys, tot lof van den Almogenden Godt, van welcke de beminde soonen medebroeders de gewonte hebben gehadt te oeffenen diversche wercken van godtvruchtigheyt”. Opvallend is datUrbanus VIII de Confrerie van het H. Kruis bekrachtigde als een genootschap dat openstond voor mannen én voor vrouwen. Iets wat sinds 1864 als dode letter op het perkament is blijven kleven, want sindsdien en tot vandaag bleef het kerkbroederschap een select mannenclubje. Voorzitter Chris Van der Meeren heeft dus nog enig vrouwvriendelijk werk voor de boeg.
In een milde bui verleende Urbanus VIII de Kruishoutemse Kruisheren 385 jaar geleden ook een resem aflaten. Dit waren kwijtscheldingen van straffen voor hun zonden. Er waren wel voorwaarden aan verbonden: ”zoo moesten de leden o.a. alle derde Zondagen der maand en op zekere tijdstippen van het jaar, namelijk op Kruisvinding en Kruisverheffing, op Kerstmis, Paschen, Sinxen en Allerheiligen ter heilige Tafel naderen, aanwezig zijn in al de diensten en kerkelijke oefeningen door het gilde voorbehouden.”
De Pauselijke Bul gaf de Confrerie een boost. Het ledenaantal steeg. De rederijkerskamer ‘De Mastbloem’ werd opgericht en zou tot 1786 haar grote bloei kennen. Vijf jaar na de Bul namen de Kruisheren een aanvang met de heropbouw van de plaatselijke bedeweg, vernield tijdens de Beeldenstorm. In samenwerking met de heem- en geschiedkundige kring Hultheim zouden ze dat 375 jaar later - in 2010 - opnieuw doen bij de renovatie van de Kruisommegang.
Zie: COUSSE Evie, Rederijkerskamer De Mastbloem, jaarboek Hultheim 2005, p. 40-46, en DE BORGGRAEVE Edwin, De Kruisommegang (1252-2009), jaarboek Hultheim 2009, p. 23-48.