‘Requiescat in pace’. ‘Moge hij in vrede rusten’. Van bij onze geboorte houdt Magere Hein ons in de gaten. Roekeloos gedrag, een ongeval, een onoplettendheid; het leert ons telkens weer dat de schikgodin Atropos (‘de onafwendbare’) ten alle tijde onze levensdraad kan en zal doorknippen.
Waaghalzen tarten het noodlot; een zoveelste slachtoffer van den drank treffen we aan in 1876: “Verleden maandag, omstreeks 8u. in de morgen, heeft men het lichaam van de genaamde Jean Coorevits, 59 jaar, arbeider en inwoner van de gemeente, gevonden in een gracht te Nokere. De ongelukkige bevond zich - toen men hem voor het laatst zag - in een staat van volslagen dronkenschap. Men vermoedt dat hij per ongeluk in de gracht is gevallen. Het lijk droeg geen enkel spoor van gewelddaden.” (vertaling uit: Le Bien Public - 15.12.1876).
Anderhalf jaar later maakt de pers weer melding van roekeloos gedrag, in dit geval een gevolg van ouderdomsdementie: “Maendag morgend, plaetste Sophia Mestdagh, oud 75 jaer, weduwe van Karel Vaet, te Kruishoutem, alleen te huis zynde, eenen vuerpot onder haer; hare kleederen vatten vuer. Hare dochter die in de nabyheid op het veld werkte, bemerkte rook en kwam dadelyk toegesneld. Zy vond anders niets meer dan het verkoolde lyk harer moeder! Het slagtoffer was reeds verscheidene jaren krankzinnig.” (Gazette van Brugge - 05.06.1878).
Zelfs in de Sint-Eligiuskerk is men niet veilig, zoals 130 jaar geleden blijkt op de Dag der Onschuldige Kinderen (28.12.1887): “Wreed ongeluk te Kruishoutem. Verleden week woensdag om 1 uur namiddag zijn twee schilders, Auguste De Rooze en Karel Van den Berghe, die aan het werken waren in het Koor der Kerk, plotseling ten gronde gevallen op eene hoogte van ongeveer 15 meters. Schrikkelijk was hun toestand, veel tranen wierden er gestort op het zien van dien twee ongelukkige huisvaders. Terstond wierd het H. Oliesel hun toebediend en daarna in de sacristij gedragen, waar de eene zonder nog een teeken van kennis gegeven te hebben, overleden is om 8 ½ van den avond, bijgestaan en bezorgd door vele brave en medelijdende menschen die niet ophielden van bidden voor den ongelukkigen. De andere is gedragen naar het Hospitaal; alhoewel erg gewond, mag men verhopen dat hij reeds buiten gevaar is.” (De werkman - 06.01.1888).
Een maand later wankelt weer een Nokeraar zijn einde tegemoet onder invloed van geestrijke drank: “Men schrijft uit Nokere dat men op 7 dezer aldaar omtrent 10 ure in de voormiddag den genaamde Désiré De Temmerman te midden van het veld heeft dood gevonden. Het slachtoffer was een rijke landbouwer, hij lag op zijnen eigenen akker. Als men zijn zakken onderzocht, vond men er niets meer in. De Temmerman gaf zich dikwijls aan den drank over; hij was dronken in gezelschap van den genaamden C… naar huis gegaan. Het lichaam van De Timmerman draagt geen sporen van geweld.” (Het land van Aelst - 12.02.1888).
Nabij de grens Nokere-Kruishoutem komt twee jaren nadien in de Lindeknokstraat een blinde onder de hoeven terecht van een op hol geslagen paardenspan: “Nokere - In ’t Manhuis van Nokere woonde zekere blinde, met name Thomas V.R., een van die blinden, die ofschoon van het kostelijkste aller zintuigen beroofd, de andere zinnen zoodanig ontwikkeld hebben dat zij zich gemakkelijk in hun ongeluk vertroosten. Sedert 18 jaren ging Thomas 2 maal daags als commissionnaris (boodschapper) van Nokere naar Cruyshautem en vice versa. Maandag avond keerde hij met pakken en korven van Cruyshautem terug, toen hij in de nabijheid der herberg ‘De Sleunse’ door een gespan van 3 peerden werd doodgereden. De peerden stormden en hadden reeds eenige meters van daar hunnen voerman achtergelaten, die ook in zeer bedenkelijken toestand werd opgeraapt.” (Het land van Aelst - 09.02.1890).
Rampspoed spaart rang noch stand: “Huisse - De achtbare baron della Faille d’Huysse, burgemeester der gemeente, en zijne familie zijn in diepen rouw en droefheid gedompeld door een afgrijselijk ongeluk. De oudste zoon van den heer baron is van den trap gevallen van het kasteel te Lozer en werd zoo erg gewond, dat hij nog enkele uren heeft geleefd. De knaap was 9 jaren oud.” (Gazette van Brugge - 27.08.1900).
In Wannegem valt er 10 jaren later weer een slachtoffer van niet te beteugelen paardenkracht: “Wannegem-Lede - Doodelijk ongeluk - Vrijdag reed de landbouwer Oct. Vareen, oud 34 jaar, met zijn gerij veldwaarts. Op zeker oogenblik begon het paard te stormen. Vareen, die op de koer stond, stuikte er af, juist op het oogenblik dat het rijtuig aan een muur gekomen was. De arme jongeling werd gevat tusschen den muur en een wiel, en de borst ingedrukt. Seffens kwam er volk toegesneld, om den ongelukkigen te helpen. Het was te laat. Vareen was inwendig zoo erg gekwetst, dat hij kort nadiens overleden is.” (De Volksstem - 23.10.1910). Nog ‘s 10 jaren later is het niet dierlijke macht, maar mechanische paardenkracht die fatale gevolgen heeft: “Doodelijk ongeluk. Gerard Delfour, 50 jaar, kwam van Blankenberghe naar Kortrijk per motocyclet. Te Cruyshautem, botste hij tegen enen muur. Hij werd den schedel gekloven en de hersenpan ingedrukt. De dood was oogenblikkelijk.” (De Poperinghenaar - 22.08.1920).
In 1923 meldt eenzelfde persknipsel maar liefst twee accidenten met kokend water. Kinderen bezwijken aan hun brandwonden, respectievelijk te Nokere en te Wannegem-Lede: “Door kokend water verbrand. Zaterdag morgens was de landbouwer Theophiel Schellaert van Nokere, naar de markt van Kortrijk gereden. Zijne 6 kinderen waarvan het oudste een meisje van 13 jaren moesten ’t huiswachten. Een vierjarig zoontje die bij de stoof zat trok opeens de kookenden moor op hem en werd erg verbrand over zijn lichaam. In allerhaast werd den Dr Van Cauwenberghe van Kruishautem ontboden. Niettegenstaande de beste zorgen is het kind ’s anderdaags in de vreeselijkste pijnen bezweken”. “Zaterdag middag had de vrouw van Jules Moerman van Wanneghem-Lede, aan den wasch zijnde, een kuip met kookende loog op den grond gezet. Gedurende eene korte onoplettendheid der vrouw is haar kind van 2 ½ jaren oud achterwaarts in de kuip gevallen en zoo erg verbrand dat het ongelukkig schaap ’t nachts aan de bekomen brandwonden overleden is.” (De Volksstem - 30.01.1923).