Het zal op de eerste herfstdag 90 jaar geleden zijn dat de grootste Romeinse munten- en juwelenschat aller tijden naar boven werd gespit uit de kleigrond van het noord-Franse Arras. Het waren Kruishoutemse seizoenarbeiders die er in een steenbakkerij per toeval twee Romeinse amforen bloot legden. Vele Vlamingen ontvluchtten na de Eerste Wereldoorlog de werkloosheid om in Frankrijk de campagne te doen, te gaan werken in bietenteelt, graanoogst, vlasbouw en steenovens. Een ploeg compoindewerkers werd meestal gevormd door 5 à 10 familieleden, buren en vrienden. De Kruishoutemse équipe die de historische vondst deed op 21 september 1922 bestond uit Jules De Coninck (Juulie Keuntsjes), zijn vrouw Rachel De Kee die meeging als kok, broer Arthur (Tuurie Keuntsjes), Fonzie Feys, Edgard Desmet, Remi Evaert (alias Punte Lavet) en Armand (Manie) Saveyn. Als zesde man zou Adolf De Coninck mee optrekken. Op de dag van het vertrek zat Dolfie echter ‘mee ’n stik in zeen … (censuur) in De Platte Burze, een café aan de Karreweg’, aldus Punte Lavet. Buurman Manie Saveyn werd inderhaast opgetrommeld. In de steenbakkerij nabij Arras delfden Armand en de broers De Coninck de aardelagen af, laadden de klei in wagentjes en voerden deze naar de presse, waar Remi Evaert, Edgard Desmet en Alfons Feys de stenen vormden vóór ze in de oven gingen.
In de namiddag van die eerste herfstdag van 1922 hakt Manie Saveyn in op de wortels van een boompje tot het omvalt. In de losgewoelde aarde merkt hij wat hij later ‘ne blompot’ zal noemen; het is een Romeinse amfoor. Hij kapt erin met zijn houweel, de kruik barst en geeft haar eeuwenoude geheimen prijs. Juwelen, edelstenen, munten en medaillons schitteren, flikkeren en glinsteren vóór Manies verbouwereerde ogen in de herfstzon. De mannen aan de pers komen toegelopen. Op hun knieën graaien ze verbaasd en opgewonden door de sieraden. Achteraf blijkt het om twee amforen te gaan waarvan de inhoud dateert van twee verschillende periodes uit het Romeinse keizerrijk (118 tot 211 na Christus en 284 tot 312 na Christus).
De burgemeester van Arras wordt erbij geroepen. De man begaat de stommiteit van zijn leven; hij laat alles in een grote emmer overgieten en onderbrengen in een loods. Hij ziet er zelfs persoonlijk op toe dat de poort wordt afgesloten. Helaas vergeet hij dat er nog een venster openstaat ... Amper is hij weg of onze Kruishoutemse vrienden dringen de hangar binnen en vullen gretig hun broekzakken. Die avond verstoppen ze hun schatten waar ze maar kunnen; tussen de stenen, achter de stromatten die de stenen tegen de regen afschermen, zelfs tot onder de ‘pikkels’ van hun bedden en in de beerput toe ! Pecunia non olet ! Geld stinkt niet !
De dag na de vondst komt Monsieur Durand-Hilaire, de uitbater van de steenbakkerij, geflankeerd door een deurwaarder en een priester op visite. Dit moet wel indruk maken op de Kruishoutemse compoindewerkers ! De geestelijke maant hen aan om terug te geven wat ze hebben gestolen. Zo niet, zullen ze later geen rijst met gouden lepels eten in de hemel ! Onze Kruishoutemse jongens lusten geen rijst, en het goud, dat hebben ze inmiddels hier al op aarde (en in de latrine). Durand-Hilaire dient daarop samen met de eigenares van het terrein, Mademoiselle Jeanne Wartel, bij de politie klacht in. Onder druk geven ze enige kostbaarheden terug en trekken begin oktober de grens weer over, richting Kruishoutem. Naar schatting hebben ze in hun baluçons een kleine 200 kostbare Romeinse munten en medaillons mee ...
In Arras storten steenbakker Durand-Hilaire en grondeigenares Mademoiselle Wartel zich vervolgens tegen elkaar in een proces. Op basis van de Franse Code Napoleon maken ze aanspraak op de helft van de schat: “Wordt de schat in eens anders erf gevonden, dan behoort hij voor de ene helft toe aan de vinder, en voor de andere helft aan de eigenaar van het erf.”. Conclusie: de inhoud van de twee amforen komt voor de ene helft toe aan Manie Saveyn en voor de andere helft aan de uitbater van de steenbakkerij of de eigenares van de grond !
Er komt nog een kaper op de kust; het stadsbestuur van Arras ziet een deel van de schat al pronken in haar museum. Probleem is wel dat de stad geen rechten kan laten gelden, tenzij ze die natuurlijk zou kunnen afkopen van een rechthebbende. Durand-Hilaire en Wartel zijn geen te benaderen partijen, wegens te slim. Beiden rollen op dat moment trouwens met elkaar al procederend over de grond, omdat ze maar al te goed weten wat de schat waard is.Arras richt de begerige ogen naar onze zes seizoenarbeiders. Een lokkertje van 35.000 Franse franken (70.000 Belgische franken) wordt vóór de onwetende Kruishoutemse neuzen gehouden. Een aardig bedrag in die tijd, je kan er 11 huizen mee kopen. Maar, het blijft wel een peulschil in vergelijking met wat de helft van de schat werkelijk waard is. Manie Saveyn bijt in het aas; op 12 februari 1923 tekent hij een afstand van rechten van zijn deel ten voordele van de stad Arras. Het is geen toeval dat net dan de klachtenprocedure tegen de Kruishoutemnaren wordt beëindigd.
Op 18 april 1923 doet de rechtbank van Arras uitspraak in het rechtsgeding tussen steenbakker Durand-Hilaire en Mademoiselle Wartel. Deze laatste wint het pleit. Wartel en het stadsbestuur doen er vervolgens vier jaar over om de schat effectief in twee te verdelen. De ene helft kan u nu nog bewonderen in het Muséé des Beaux-Arts d’Arras.
En wat gebeurt er met de 200 Romeinse munten en medaillons die de Kruishoutemse compoinders hebben verdonkermaand ? Na de stopzetting van de klachtenprocedure komen ze in de lente van 1923 boven water. Ze worden achteloos weggegeven, verruild, vergokt, verspeeld en verkocht voor de simpele zilver- of goudwaarde. Internationale muntenexperts, waaronder Sir Arthur John Evans, de ontdekker van het Minoïsch paleis van Knossos (Kreta), strijken als aasgieren neer in Deinze. Via de plaatselijke brocanteur De Keyzer kopen ze meerdere munten op. Na doorverkoop raken deze over de wereld verspreid, in privéverzamelingen, maar ook in vermaarde musea zoals het British Museum te Londen.
De totale vermoedelijke waarde van de schat van Arras wordt heden ten dage geraamd op een slordige 25 miljoen euro. Een pronkstuk, de gouden medaillon van Constantinus Chlorus met een afbeelding van de verovering van Londen (zie foto) de dato 297 na Christus haalt moeiteloos 625.000 euro. Geld stinkt niet. Pecunia non olet ...