Gedurende eeuwen waren de religieuze toevluchtsoorden ter heling van pijnen en kwalen in de Vlaanders praktisch niet te tellen. Zowat elke parochieheilige werd bovenaardse gaven toegedicht die de modale sterveling konden genezen of vrijwaren van ziekte en onheil. Sint-Eligius in Kruishoutem kon de (goed)gelovige afhelpen van steenpuisten zweren en zenuwaanvallen. Hij kon bovendien behulpzaam zijn bij geldgebrek, toen blijkbaar een echte ziekte in de Eiergemeente. Te Lede ging men bij Sint-Dionysius ‘dienen’ tegen de schele hoofdpijn, hondenbeten, syfilis, astma en longziekten. Sint-Ursmarus te Nokere dan weer kreeg van heinde en van verre bedevaarders over de vloer ter genezing van de veestapel (‘de koeploage’). Bidprentjes werden er zelfs in ’t Frans gedrukt.
Eén der kwalen die tussen Leie en Schelde zeer druk werd bezworen, was ‘de koeke’,een buikziekte waarvan de symptomen dermate diffuus waren dat vele ‘dienders’ en ‘diensters’, die voor rekening van derden naar bedevaartsoorden trokken, de aandoening op één hoopje gooiden met maagkrampen, spijsverteringsklachten en andere vage, aanverwante ongemakken van de darmflora.
Nochtans was reeds in 1815 Carolus Blomme uit Nevele, medisch officier onder Napoleon, aan de Universiteit van Parijs gepromoveerd met zijn dissertatie: ‘L’atrophie mésentérique, vulgairement connu sous le nom de carreau’. De ziekte, nu gekend als ‘mesenteriale adenitis’, is een ontsteking van de lymfeklieren in de onderbuik. Bij het betasten ervan voelt men de gezwollen klieren met daartussen kleine holtes. Met veel verbeelding roept dit een Vlaamse wafel voor de geest. Vandaar het woord ‘koeke’ of in het frans ‘gâteau’ of ‘carreau’. Het ziektebeeld verdwijnt meestal vanzelf, zonder noodzaak van behandeling.
Tot in de periode tussen de twee wereldoorlogen woonde aan ’t Kruiske tussen de Marolle en Machelen een oud vrouwtje, dat tot ver buiten de gemeentegrenzen doorging voor dé specialiste inzake ‘de koeke’. Reden waarom het besje het ’koekewijveke van Kersoudem’ werd genoemd. Patiënten kwamen bij haar vanuit Frans-Vlaanderen, Rijsel, Roubaix, Tourcoing op consultatie. Ze legde - waarschijnlijk tegen een aangepast ereloon - ook huisbezoeken af. Haar diagnose was steevast ‘de koeke en ’t hertegespan’. Deze laatste aandoening kon trouwens als een tweelingbroer doorgaan voor de ‘koeke’: brandend maagzuur, gepaard gaande met ‘eene beklemming van ‘t herte’, heden ten dage eenvoudigweg te verhelpen met een ‘motiliumke’. Dat had het koekewijvekevan Kersoudem evenwel niet in de apotheekkast staan.
Ze moest dus een andere therapie verzinnen. Die bestond in een pelgrimage naar één der bidplaatsen waar men terecht kon voor deze kwellingen: in Sint-Eloois-Vijve, Maarke-Kerkem, of iets dichterbij, te Wannegem bij Sint-Machutus. Deze heilige was er gekend als ‘den bijzonderen Patroon tegen de hardheid in den buik, gezeid den koeke, slappe leden, hertgespan, enz. wiens reliquiën, met grooten toeloop en godvruchtigheid, geëerd worden’. De bedevaartganger kocht er doorgaans twee koeken, één om ter plekke te offeren aan de H. Machutus, één om thuis te verorberen. De pastoor gaf bovendien een wit lint mee met een litanie. Het lint moest om het lichaam worden gedragen ‘tussen hart en buik’ tot het was versleten. Het succes van Wannegem als bedevaartsoord blijkt overduidelijk uit de talrijke devotiemedaillons, zoals het hierbij afgebeelde exemplaar uit 1855 (ware grootte: 2 cm op 2,5 cm) met tekst: (voorzijde) ‘H. Machutus - Patroon van Wanneghem - Bidt voor ons’ (achterzijde) ‘H. Machutus verlost en bewaer ons, van de plaeg den koeke, hertegespan, slappe leden enz. 1855’.
De ernst van de ziekte was de maatstaf voor het bepalen van de afstand van de pelgrimstocht. Hoe groter de pijn, des te verder de reis. Het koekewijveke legde bovendien strakke regels op. Volgens de inspiratie van het moment moesten de ‘dienders’ bijvoorbeeld onpaar in getal zijn, de tocht moest te voet worden afgelegd, enz … Kwam er geen genezing, dan schreef ze simpelweg een tweede bedeweg voor naar een verder oord.
De praktijken van het koekewijveke van Kersoudem - nog actief tijdens het interbellum ! - waren een overblijfsel van vroegere tijden; een melting pot van kwakzalverij, bijgeloof, onwetendheid en religieuze devotie. Daartegenover stond de medisch-wetenschappelijk aanpak van de Nevelaar Carolus Blomme, die de diagnose van ‘de koeke’ reeds voor het eerst had gesteld meer dan een eeuw voordien. De ontbrekende schakel in zijn proefschrift werd evenwel pas later gevonden: het begrip infectie, en de verwekker ervan: de tuberkelbacil.
Vond hij de oorzaak van ‘de koeke’ niet, dan was dokter Blomme zeer zeker bezorgd over zijn streekgenoten. Vooral het koppig vasthouden aan huis-, tuin- en keukenrecepten doorgegeven van moeder op dochter baarde hem zorgen: “Ze hebben sinds eeuwen de gewoonten hunner moeders overgenomen: bakeren hun kinderen in dikke wollen luiers, dienen ze verdovende drankjes toe, het krachtige huismiddeltje om zuigelingen te doen inslapen en er voor een tijdje van ontlast te zijn”. In dergelijke omstandigheden een correcte diagnose stellen, was niet makkelijk voor de jonge dokter: “Al is het moeilijk zich te vergissen wanneer de ziekte een zekere graad heeft bereikt, toch brengt de diagnostiek menige arts in verlegenheid, bijvoorbeeld bij wichten die tot bekend maken van hun toestand geen andere taal kennen dan krijsen, schreien, klagen en zuchten”. Uit het proefschrift blijkt de geestdrift van de jonge geneesheer, zijn wens om zijn naaste bij te staan in een ziekte die zijn belangstelling had, omdat ze zovele mensen - vooral kinderen - teisterde in de streek. Met jonge moeders en ‘wichten’ had hij wel iets minder geduld.
Volgens info van EH Pastoor Raf Latoir leeft de erfenis van het koekewijfeke van Kersoudem en de herinnering aan de ijselijke kwaal van ‘de koeke’ heden ten dage nog na, zodat bij elke twijfel - winter, lente, zomer, herfst - en zeker vanaf 15 november, zijnde de feestdag van de H. Machutus, tot 22 november met zonsondergang, pelgrims naar Wannegem-Lede trekken om er te aanroepen: “Sint-Machutus, heilige man, bevrijdt ons van koeke en hertegespan”.
Deze Kroniek werd geschreven op basis van het artikel ‘De koeke en ’t hertgespan’ van G.P. Baert, verschenen in Biekorf, jaargang 60, G. Barbiaux Brugge, 1959 en het Folkloristisch Woordenboek van Nederland en Vlaams België, van Kornelis ter Laan, 1949, ’s Gravenhage.