Een ware heksenwaan vierde van 1590 tot 1650 hoogtij in Vlaanderen. De troebele tijden waren daar niet vreemd aan. De plattelandsbevolking leefde van een karige landbouwopbrengst op perceeltjes van nog geen halve hectare. Een misoogst betekende de bedelstaf. Sinds 1566 was vanuit Steenvoorde de Beeldenstorm overgewaaid, waarna de Kasselrij Oudenaarde jaarlijks meermaals door plunderende bendes gereformeerden werd overrompeld. Nokere en Kruishoutem werden verschillende keren gebrandschat. De bevolking sloeg op de vlucht. Tegen 1580 was 90 % van de akkers door brem overwoekerd.
In dergelijke omstandigheden - rampspoed, onzekerheid, angst, onwetendheid - is de volgende stap snel gezet: de zoektocht naar zondebokken. Wie was verantwoordelijk voor al dat onheil ? Zoals vaak kwam de goegemeente niet verder dan bij minderheidsgroepen of individuen die niet in de pas liepen: bedelaars, zwervers, zwakbegaafden, (oudere) vrouwen. Deze laatsten waren extra kwetsbaar door de sentimenten van misogynie, die niet alleen verspreid waren in de breedste lagen van de bevolking, maar ook gemeengoed waren bij theologen, juristen en wetenschappers. De uiterst vrouwvijandige toon werd o.a. gezet in het boek ‘De Heksenhamer’ van Henricus Institoris (1430-1505), het vademecum voor de rechtsprocedures tegen heksen. Een bloemlezing hieruit: “De vrouw is slecht omdat ze van nature eerder aan het geloof twijfelt en het dus eerder afzweert. Dat ligt aan hekserij ten grondslag. Alle hekserij komt voort uit de vleselijke begeerte, die bij de vrouwen onverzadigbaar is”. Dit virulent antifeminisme dat de vrouw begiftigde met de meest vreselijke gebreken, de relatie met de duivel suggereerde en haar de grootste seksuele honger toeschreef, zou de weg voorbereiden naar een grootscheepse heksenvervolging. Studies van heksenprocessen in de Zuidelijke Nederlanden bevestigen dat inderdaad veel meer vrouwen dan mannen werden geviseerd. Ze vertegenwoordigden 80% van de beschuldigden. Van de vijf Kruishoutemse heksen, waarvan we weet hebben, waren er drie vrouwen: Arnouldyne van Rechem (1599), Clara de Vos (1634) en Aryne van den Steene (1651).
Clara de Vos uit Nokere was al jaren het zwarte schaap van de familie, toen ze op 7 oktober 1634 werd aangehouden. Ze was 58 jaar (‘out zynde LVIIJ jaeren soo daeromtrent’) - wat voor die tijd een respectabele leeftijd was - en ongehuwd. Clara was van ‘vagebonden aard’; ze woonde niet enkel in Nokere, ze week ook tijdelijk uit naar Oudenaarde, Gent en Merendree. Getuigen bevestigden dat ze reeds geruime tijd voor een heks doorging. Haar vader Nicolas en haar grootmoeder waren ook heksen geweest, een statement dat volledig paste in de duivelsleer, die demonische erfelijkheid als een bezwarend element beschouwde. Bij haar arrestatie speelde de Nokerse hoogbaljuw wellicht een ‘vuil spel’; hij had al ‘s geprobeerd haar achter de tralies te krijgen en in 1634 verbleef hij regelmatig in Brugge, waar vijf vrouwen waren geëxecuteerd. Deed hij daar inspiratie op ? Clara verdween tijdens het vooronderzoek en het proces in elk geval meteen in het cachot. Wellicht ondernam ze een poging om te ontsnappen, want de Nokerse cel was na haar verblijf aan herstelling toe.
Clara werd ervan beschuldigd koeien te hebben betoverd zodat ze geen melk meer gaven. Bovendien zou ze een driejarig kind de dood hebben ingejaagd “met het gheven van eenen appel bestreeken zijnde met een swart pourken dat ghy van den duyvel hebt ontfanghen”. Het Grimmig sprookje van Sneeuwwitje, de boze koningin en de vergiftigde appel is hier niet ver weg.
Vee dat geen of slechte melk gaf, kinderen die stierven; er waren nochtans verklaringen voor. Door het gebrek aan hygiëne in de karntonnen en melkkruiken verzuurde de melk of bedierf de boter. Iets meer zindelijkheid had misschien hier en daar een heks van de brandstapel kunnen houden. De massale kindersterfte dan weer was de simpele emanatie van de geringe levensverwachting. De kans dat men vóór zijn tiende levensjaar overleed, was één op twee. De kwaliteit van de dienstverlening van chirurgijns en vroedvrouwen was bedroevend. De geneeskunde stond in de 17de eeuw nergens; 8 à 10 % van de jonge moeders overleefde het kraambed niet.
De heksenverhoren kregen bovendien een andere dimensie van zodra de plaatselijke rechters op indicatie van de Raad van Vlaanderen (gevestigd te Gent) gerichte vragen gingen stellen naar omgang met de duivel. Daardoor kreeg het proces een demonologisch karakter, uiterst bezwarend voor de verdachte. Bekentenissen op dat vlak waren een one way ticket naar de galg of de brandstapel. Tijdens het gerechtelijk vooronderzoek kreeg het Nokerse leenhof van de Gentse specialisten een gedetailleerde vragenlijst om met Clara de Vos door te nemen. Voordien was er wel sprake geweest van ‘abominable conste van tooverye’, maar geenszins van een verbond met de duivel ! De suggestieve vragen bezegelden haar lot. Murw geslagen door haar aanhouding en opsluiting bekende ze in haar argeloze onschuld een pact met de duivel te hebben gesloten. Niet alleen dat, ze had hem bovendien begeleid naar nachtelijke dans- en schranspartijen en had met hem zelfs seksuele betrekkingen gehad, of zoals het in het vonnis stond: “Hebbende oock ten diversche stonden (…) up den cauter te Autmooreghem binnen tvoorscreven Worteghem u ghetransporteert ter dansynghe ende nachtvergaederynghe die aldaer wiert ghehauden, (…) aenbiddende den duyvel ende van den selven vleesschelick bekendt wordende, (…)”. Het plaatselijke leenhof was bij zijn onderzoek en verdict niet over één nacht ijs gegaan; tijdens de procedure had het tot drie keer toe advies gevraagd bij de juristen van de Raad van Vlaanderen.
Clara bekende zonder foltering zelfs zaken waarvan ze niet eens was beschuldigd, zag af van haar recht op verdediging, liet zich ringeloren door de demon(olog)ische vragen van de juridische specialisten en werd na een rechtsgang, die nog geen twee maanden in beslag had genomen, op 1 december 1634 gewurgd en verbrand. Ondanks het vuur van de brandstapel voelde de winter kil aan te Nokere op die eerste decemberdag van het jaar 1634, nu 380 jaar geleden.
Info bij:
- KINDS Lieven, SAVEYN Michel en VAN DEN MEERSSCHAUT Jean-Marie, Acht eeuwen Nokere, uitgegeven in eigen beheer,1996, p.194-203.
- DE BORGGRAEVE Edwin, De heksenhamer op Kruishoutem, jaarboek Hultheim 2012, p. 67-90.
- DE BORGGRAEVE Edwin, ‘Aryne, Arnoldyne, Claere en Gillis, de heksen van Kruishoutem’, Kruishoutemse Kronieken, ’t Eierdopje oktober 2011, p.23.